Totstandkoming grootste slavenopstand van de Antillen

De Dag van de Vrijheidsstrijd

In 1795, toen de Bataafse Republiek (het huidige Nederland) en de Nederlandse Antillen onder Frans regime kwamen, ging het gerucht dat de slaven op Haïti onder Frans bewind waren bevrijd. Dit gaf Tula de moed om dezelfde vrijheid voor de slaven op Curaçao op te eisen. Samen met Bastiaan Carpata, Louis Mercier, Pedro Wacao en andere slaven van omliggende plantages die hetzelfde dachten over slavernij, begon hij bijeenkomsten te organiseren. Binnen een paar dagen had hij een klein leger gevormd dat bereid was te vechten voor hun vrijheid.

Het Begin van de Opstand

Op 17 augustus 1795 legden Tula en 40 tot 50 medeslaven het werk neer en gingen ze naar hun eigenaar, Casper Lodewijk van Uytrecht, om te pleiten voor hun vrijheid. Van Uytrecht verwees hen door naar gouverneur Johannes de Veer om daar hun verhaal te doen. De groep onder Tula’s leiding trok de volgende dag (18 augustus 1795) langs verschillende plantages en bevrijdde 22 slaven die gestraft en opgesloten zaten in Lagún. Bij de suikerplantage Santa Cruz sloten Bastiaan Carpata en andere opstandige slaven zich bij hen aan. Jan en Miguel Boelbaai gaven de ontsnapte slaven rum gemengd met geitenhoorn, waarna ze hun missie vervolgden naar San Nicolas, Santa Martha en San Juan. Na twee dagen bereikten ze Porto Marie met een groep van ongeveer 2.000 slaven. Ook Sablika, medestrijdster en vriendin van Tula, streed mee.

De Mars naar Willemstad

Het plan was om naar Willemstad te trekken, schuilplaatsen te verkennen en versterkingen vanuit de stad tegen te houden. De plantage-eigenaren hadden hun huizen verlaten en waren naar de stad gevlucht, waardoor voedsel en water in handen van de slaven vielen. Ze namen onder andere voorraden maishi chiki, een Antilliaanse sorghum, in beslag die in de magazijnen van de plantagehuizen waren opgeslagen.

Tula stuurde een van zijn volgelingen, de Franse slaaf Louis Mercier, terug naar Knip om de andere slaven te bevrijden. Mercier viel Santa Cruz aan, nam commandant Van der Grijp en tien van zijn mulatten gevangen, en viel vervolgens Knip aan. Hij slaagde erin om nog meer slaven te bevrijden en wapens buit te maken. Nadat hij zijn doel had bereikt, vond hij zijn weg terug naar Tula door het spoor van ravage te volgen dat Tula had achtergelaten bij zijn aanvallen op andere plantages.

Reactie van de Autoriteiten

Op 17 augustus 1795 had Van Uytrecht zijn zoon te paard gestuurd om een handgeschreven briefje naar gouverneur De Veer te brengen. Om 19:00 uur ‘s avonds hield de koloniale raad een spoedvergadering en besloot om de Rodeweg (de weg van Willemstad naar Bandabou) te bewaken met een groep van 80 vrij zwarten en 8 blanke mariniers om de stad te beschermen. Verder werd een kleine macht van 12 militairen en 30 vrij zwarten onder commando van luitenant R.G. Plegher naar Bandabou gestuurd. Deze groep ging per boot van Willemstad naar Sint Michielsbaai en van daar te voet naar Porto Marie, waar Tula en zijn volgelingen hun kamp hadden opgeslagen.

Patrouilles en Onderhandelingen

Naast het reguliere garnizoen werden alle vrije zwarte en mulatten-kapiteins opgetrommeld om heel de nacht rondom Willemstad te patrouilleren. Ook werd gerapporteerd hoeveel man nog nodig was om naar Bandabou te vertrekken. Commandant Wierts van het marineschip ‘Medea’ werd gevraagd om Fort Amsterdam te verdedigen en Commandant Kikkert van het marineschip ‘Ceres’ stond paraat met mariniers, munitie en andere voorraden.

Verschillende gezanten werden gestuurd om met Tula te onderhandelen en deden hier verslag over. Deze eurocentrische bronnen vormen het merendeel van wat bekend is over Tula. Een van de gezanten was franciscaner pater Jacobus Schink. In zijn geschriften vertelt hij:

“Toen ik het huis binnentrad, trof ik een neger genaamd Tula, voorzien van een degen, en men noemde hem kapitein. Veel negers kwamen rondom mij staan. […] Tula begon te spreken: ‘Wij zijn al te erg mishandeld. Wij willen niemand kwaad doen, maar we willen onze vrijheid. De Franse negers hebben hun vrijheid gekregen, Holland is ingenomen door de Fransen en daarom moeten wij ook hier vrij zijn.'”

Dit laat zien hoe welbespraakt en politiek bewust Tula was. Hij verwees naar de ontwikkelingen in de politiek en beredeneerde hieruit het recht op vrijheid van de Curaçaose slaven.

Verder schreef hij:

“Heer pater, komen alle mensen niet voort uit Adam en Eva? Heb ik er kwaad aangedaan dat ik 22 van mijn broeders verlost heb van hun boeien die hun onrechtmatig waren aangedaan? […] Ach Pater, men draagt meer zorg voor een beest: als een beest een been breekt, wordt het genezen.”

Schrift van franciscaner pater Jacobus Schink

De ontmoeting van pater Jacobus Schink met Tula

De beschrijving van de marteling van Tula

De beschrijving van de straf en executie van Tula

Het Einde van de Opstand

Tula en zijn kameraden gaven de strijd nog niet op. De slaven, onder leiding van Carpata, vergiftigden het drinkwater van hun vijanden en veroverden hun voedsel totdat Tula en Carpata op 19 september 1795 werden verraden door een slaaf genaamd Caspar Lodewijk en gevangen genomen. Het bestuur had een aanzienlijke beloning uitgeloofd voor degenen die een of meer leiders van de opstandelingen konden overmeesteren en overdragen aan de militie. Voor vrijen was dit een aanzienlijk bedrag en voor slaven betekende het manumissie (vrijlating) en een kleinere som geld.

Louis Mercier was al eerder gevangen genomen in de buurt van Landhuis De Knip. Op dat moment was de opstand voorbij. Niet alle deelnemers werden gevangen genomen en berecht, maar de leiders ontkwamen niet aan gevangenschap, verhoren en het daaropvolgende proces.