In de documentaire Nieuw licht: het Rijksmuseum en de slavernij zien we Stephanie Archangel hard aan het werk met haar drie medeconservatoren bij het maken van de langverwachte tentoonstelling Slavernij. Een thema dat tot nog toe alleen onder de oppervlakte aanwezig was in het museum: in de vorm van onbenoemde zwarte bedienden in de marges van zeventiende-eeuwse schilderijen bijvoorbeeld, maar ook als de oorzaak van al die pracht en praal uit de – langzamerhand steeds minder onschuldig blinkende – Gouden Eeuw. Zo werden Rembrandts Marten en Oopjen bijvoorbeeld deels rijk via de suikerplantages. Tijd dus om de slavernij, hoe pijnlijk ook, vol in het licht te zetten en de destijds tot slaaf gemaakte mannen en vrouwen hun menselijkheid terug te geven.
‘Je wilt zo’n heftig ding ook niet op zo’n manier op zaal plaatsen dat mensen denken: oké, jeetje, ik loop maar even door’
STEPHANIE ARCHANGEL
Archangel: ‘Ik zei meteen ja, ik heb geen seconde getwijfeld. Maar ik zag er ook tegenop, omdat ik weet wat werken aan zo’n project met zich meebrengt qua emotionele bagage. Eerder werkte ik op de afdeling educatie bij het Joods Historisch Museum aan de tentoonstelling Joden in de Caraïben, en dat viel me heel zwaar. Ik ben zelf opgegroeid op Curaçao, mijn voorouders werden tot slaaf gemaakt. Daardoor is het soms heel moeilijk om afstand te nemen, om het niet elke dag met je mee te dragen. Want het zijn geen leuke ontdekkingen die je doet, je hebt het over mensen die tot object zijn gemaakt, die als niet-mensen zijn behandeld. Dat is gewoon keer op keer een shock; ook al weet je dat de feiten zo liggen, you can’t wrap your head around it. En dat gevoel moet je dan ook nog terugbrengen tot: oké, hoe maak ik dit voor een breed publiek begrijpelijk? Die wisselwerking kost veel energie. Een tentoonstelling over de bloemschilderkunst in de zeventiende eeuw was vele malen gezelliger geweest, laat ik het zo zeggen. Maar ik ben ook heel blij en dankbaar dat ik dit kan doen, dat ik nu veel meer weet over waar ik vandaan kom. En om onderdeel te zijn van dit moment: de eerste tentoonstelling over slavernij in ons nationale museum.’
‘Wat het vermelden van huidskleur betreft is het voortdurend wikken en wegen: is het überhaupt nodig om kleur te benoemen, wat voegt het toe?’
In de documentaire Nieuw licht: het Rijksmuseum en de slavernij zien we hoe jullie met een divers team werken: twee witte en twee zwarte conservatoren. Soms heel pijnlijk, legt uw (witte) collega-conservator Maria Holtrop uit in de film, omdat je voortdurend op je tekortkomingen wordt gewezen. Hadden jullie veel discussies?
‘Nee, discussies klinkt veel te hard. Je bent één team en je helpt elkaar met je blinde vlekken. En die heb ik net zo goed; ook ik generaliseer, dat hoort bij mens-zijn. Je vult elkaar aan vanuit meerdere gebieden: niet alleen achtergrond, maar ook gewoon expertise. En je houdt elkaar scherp wat betreft taal en perspectief, maar ook bijvoorbeeld qua welke bronnen je gebruikt. Zo heeft Valika Smeulders, ons nieuwe hoofd geschiedenis, ervoor gezorgd dat we veel meer met orale bronnen zijn gaan werken dan we gewend waren. Want tot slaaf gemaakte mensen mochten niets verzamelen en konden zelden lezen en schrijven, omdat dat verboden was. Dan heb je relatief weinig objecten om die geschiedenis tastbaar te maken, en wordt de uitdaging: hoe presenteer je orale bronnen in het museum?’
‘Ja, daar waren we ontzettend blij mee, dat iemand ons die boei schonk. En tegelijkertijd is het een verschrikkelijk object, waardoor je eigenlijk niet kan zeggen dat je er blij mee bent. Maar het is ook gewoon mijn vak, dus het eerste wat ik ga doen is onderzoeken: hoe werkt dit, hoe zit dit ding in elkaar? Heel feitelijk en afstandelijk, en daarna denk ik dan weer: is dat niet heel erg dat ik zo afstandelijk met dit ding omga, terwijl hier gewoon mensen in vast hebben gezeten? Dat is dus het lastige, het dubbele van het maken van deze tentoonstelling. En dan is vervolgens weer vraag: hoe ga je dit presenteren? We mogen in een museum niets op de vloer neerzetten, omdat we zo’n object goed moeten conserveren. Dus we moeten het ergens op leggen, maar komt dat dan misschien over alsof je dat ding op een voetstuk zet, op een podium? Dat wil je ook weer niet. Zo ben je dan heel lang met elkaar in gesprek: hoe kunnen we dit nou het beste tonen? Je wilt zo’n heftig ding ook niet op zo’n manier op zaal plaatsen dat mensen denken: oké, jeetje, ik loop maar even door.’
‘Door niet de cijfers en feitjes en de geschiedenis van de WIC en de VOC centraal te stellen, maar juist de geschiedenis van de mensen: de mensen in slavernij en de mensen die daarvan geprofiteerd hebben, de mensen die onderdeel van dat systeem zijn geweest. We hebben uiteindelijk gekozen voor tien hoofdpersonen. En dan was per persoon de vraag voor ons: welke objecten kunnen het beste dit verhaal representeren? De hoofdpersoon naar wie ik het meeste onderzoek heb gedaan is João, een tot slaaf gemaakte man op de suikerplantage in Nederlands Brazilië.’
‘Ineens zie je dat meisje echt tot leven komen en denk je: whoa, zij heeft bestáán’
‘Tja, als je voor een publiek staat met alleen maar met knikkende hoofden, wat heb je dan toegevoegd? Laat ik het zo zeggen: ik vind het helemaal niet erg om in een kamer te staan met mensen die het niet met me eens zijn. Mijn taak als conservator is om te argumenteren dat het anders kan. En of mensen dat vervolgens overnemen, is een persoonlijke keuze. Maar al is het maar één iemand die dat aan het einde doet, dan vind ik het al de moeite waard om daar gestaan te hebben. Het is trouwens niet zo dat wij als Rijksmuseum per se vooroplopen: de NOS is in 2018 al begonnen met “wit” in plaats van “blank”, bijvoorbeeld. We hebben bij het Rijks nu vijf jaar de Werkgroep Terminologie, daarmee komen we elke twee weken samen.
Laten we nog een aantal werken bekijken die u in de Werkgroep Terminologie hebt behandeld, u hebt er een paar meegenomen. Opvallend is een werk van Theo Daamen, dat relatief kort geleden – in 1981 – nog ‘Studie met kopjes van een negermeisje’ als bijschrift had.
‘Ja, terwijl de kunstenaar zelf nota bene had geschreven Maureen, donderdag, 10 uur. Die titels zijn ooit bedacht door conservatoren toen er nog geen digitaal systeem was; er was zo’n kaartjessysteem, weet je wel, en conservatoren probeerden daarom zo expliciet mogelijk te zijn in wat je op het werk zag. Dat systeem is er niet meer, maar we zitten nog wel met die beschrijvingen. Nu is het gewoon Vier studies van Maureen.’
‘Dit werk kwam in 1922 het museum binnen als Indisch type. In de jaren zeventig is dat door een conservator in Negerinnetje veranderd. Nadat mensen het museum hadden geschreven dat ze hier, uiteraard, aanstoot aan namen, is het in 2015 aangepast naar Jonge vrouw met waaier. Vorig jaar heeft mijn collega Lisa Lambrechts uitgezocht dat dit meisje Isabella heette en het schilderij ook, dus voortaan heet het gewoon zo. Ik heb nu ook verschillende foto’s van haar gezien: sommige blij, andere droevig. Ineens zie je dat meisje echt tot leven komen en denk je: whoa, zij heeft bestáán.’
‘Zij zijn als marrons nazaten van de mensen die vluchtend op de kaart staan, dus zij kijken terug in de geschiedenis: naar een directe lijn, naar hun voorouders. Voor mij voelt dat iets anders, want ik kom uit Curaçao. Er zijn heel weinig tot slaaf gemaakte mensen die daarvandaan konden vluchten, geen eigenlijk. Op Curaçao is wel ook een opstand de kop ingedrukt: heel gewelddadig, alle botten van die mensen werden gebroken. Dat is de orale geschiedenis die ik meedraag: van geesten die op zoek zijn naar hun been, of die de zee in zijn gesprongen. Niet van geesten die de vrijheid hebben gevonden. Maar om terug te keren naar die kaart, ik heb hem meegenomen omdat bij zo’n verhaal terminologie ook zo ontzettend belangrijk is. Er stond bijvoorbeeld bij dat deze tot slaaf gemaakte mensen “wegliepen”. Dat is een veel te milde term, want die mensen vluchtten: ze renden voor hun leven.’